
Kunstwerk: Sharon Van Overmeiren, The Voyage of the Mascot, 2021
Literaire maker: Francesca Birlogeanu
FRANCESCA – THE VOYAGE OF THE MASCOT
MOEDERBEER
als ik ziek ben streel je mijn haar, natte zakdoek op klam voorhoofd, thermometer in okselplooi, ik drink te graag hoestsiroop, ben te graag ziek, want dan ben je zo dichtbij, tegen mij, plakt mijn zweet ons terug aan elkaar, vormen we opnieuw een kloppend geheel. je bent er als ik wakker word en bent wakker als ik slapen ga, circumpolair ben je, je gaat nooit onder.
je geraamte bestaat uit sterren, zeven brokken gebalde energie, opgesloten in je keizersnedelichaam. ze zeggen dat je gevormd bent uit een supernova.
in het licht van mijn groene stopcontactmaan vertel je verhalen, legendes over de grote beer die een voorouder is van de mens. je ruikt naar wilde appels en ik wil terug in de holte van je baarmoeder kruipen, voor even, één keer slapen, maar je buik kromp omdat je besloot dat ik niet terug mocht, jij kromp ook, met elke koortspiekmythe werd jij kleiner en ik groter en het was mijn schuld. ik was een vogel die veren uit jouw verendek pikte om in mijn eigen staart te steken.
moederbeer, ik doe het fout, ik ben niet vrouw, niet op de manier dat jij dat bent.
je neemt me mee naar de dokter, met koude handen onderzoekt ze mij en legt me een tarotkaart op de keel, ik kan niet praten want dan bibber ik het lot weg, we zwijgen tot de dokter zegt de dood is niet de dood is niet de dood is niet de dood
en da’s dan acht euro alsjeblieft
pentakels vier: gierigheid. ik moet altijd bezitten, ben niet goed in lenen, delen, jij ook niet, als baby heb je me de eerste week niet losgelaten, mocht niemand me aanraken behalve jij. ik mis de fruitsticker op mijn voorhoofd die me zegt wat mijn afkomst is, de ezelsoren in de kinderbijbel op het nachtkastje. ik snak naar het snakken naar je melk, je vacht, het litteken op je lip, je fluisterwoorden, je witte blousen aan de waslijn in de zomer, een bestaan uitgewrongen van het overtollige vocht, eeuwig opdrogend in de namiddagzon.
moederbeer, ik doe het fout, ik ben geen vrouw, ik hou mijn nagels te kort om door schubben te rijten, mijn pels is ruw, mijn melktanden rotten, mijn geraamte bestaat uit manen, zeven ribben kosmische woede, die steeds hetzelfde kloppende middelpunt blijven zoeken.
we kijken elkaar aan, argwanend, hoe we steeds dezelfde bewegingen maken, dicht bijeen aan het firmament, vastgeketend in onze banen, voor onze eigen bescherming door Zeus van elkaar gescheiden, Arcas jagend op Callisto, zonder haar ooit te kunnen treffen.
VERMOX
er woont een worm in je lichaam. of jij woont in hem, dat is onduidelijk, op een punt loopt parasitisme over in symbiose, gestegen eosinofielen, van je blindedarm een huis gemaakt, ingericht, roze kussentjes, vanbinnen ben je zacht, tenminste daar, onder alle lagen, tenminste ben je bewoonbaar, ben je het waard om gebruikt te worden. hij vreet het rotte weg en je bent zo hol, zo heerlijk hol, een ruimte, een schoot, braakliggend terrein.
eindelijk ben je dun. je brengt hem offers, bedankjes voor wat de fitnessinfluencers nooit konden, sigarettenstompjes en cola zero, afgelikte lepels dieetpindakaas, liters en liters heilig water, weegschaal tikkend naar beneden als een countdown naar een nieuw leven. je vereert hem op volle manen, internetgebeden in sojakaarslicht, slikt incense sticks om hem te reinigen, palo santo douchegel, yoni eggs, steekt je vingers in je keel omdat hij dat zegt. to purge. to cleanse.
je voedt hem, voelt hem door je darmen kruipen, koloniseren, your very own sticky pale pink skin baby, je bent een goede moeder, madonna met het kind, kronkelend, steekt je duim in zijn schreeuwende mond om zijn eeuwige honger te sussen, dan je hand, dan je arm, je blijft overgeven terwijl je al was schoongeschrobt, braakt gal, gal, gal, maar hij wilt meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer.
je bent geen jij meer.
de spoedarts legt een amethyst op je buik, schrijft met trillende handen een voorschrift voor antihelminthica. raadt je aan de vermoxpillen te nemen en te bidden.
je probeert, gaat heel plechtig op je knieën zitten en zegt godgodgodgodgodgodgod zeven keer want zeven is vast heilig, zevenmaalzeventigmaal, vergeef me mijn schuld, maar ook vier, maar ook zes, zes keer, in het licht van je frigo plet je een maïswafel tot een hostie, drink je het restje supermarktsangria als miswijn, paternoster in je mond, godgodgodgodgodgod, zoals het drukken op een deurbel terwijl je eigenlijk verwacht dat er niemand woont.
de worm vindt het irritant dat je hem zo vaak stoort. god is dood, mompelt hij, tussen twee happen van god door.