Literair reizen

©Tom Cornille

Peter Verhelst - Sun disk/ Moon Shadow V

Kunstwerk: Louise Nevelson, Sun Disk/ Moon Shadow V, 1976 Literaire maker: Peter Verhelst Vraag: Zeg gerust wat je nodig hebt. Antwoord: twee helften van iets. Windingen, als van kelkblaadjes rond een leeg hart. En vlijmscherpe uitsteeksels, maar dan werkelijk vlijmscherpe. Herinnering: de vrouw staat staalplaten te behameren, last onderdelen aan elkaar tot een grote insectoïde, deels bidsprinkhaan, deels gespierd en wijdbeens soldatenlichaam, ontworpen om elke beweging in het landschap te detecteren. De naden worden gladgeschuurd. Wat wil je niet missen? Altijd weer een glimp van een lichaam. Herinnering: ergens tussen lasvlammen in, dof gehamer, gekerm van ijzerplaten onder spanning, een regen van gensters, het kriepen van metaal schuivend over metaal… Met gesloten ogen bevoel je de glooiing van een heup, de ronding van een schouder of een borst. Iets wat uit twee delen bestaat: twee lichamen die zich tot elkaar verhouden en dus verwachting creëren, elektriciteit, een verhaal, verdriet, schaakstrategieën, fluisteringen, een toekomst. Niet het staal, maar het vuur, niet het vuur, maar de wil: van deze delen wil en zal ik een geheel smeden. Ontroering: zien hoe maanlicht eroverheen stroomt, blinkend van goesting, met uit oude verhalen geroofde kracht, nazaat van giganten, met de elegantie van een katachtige en het massieve van een voorhistorisch beest, seksueel ook doordat het je blijft aankijken zelfs als je weg stapt, traag sigarettenrook uitblazend op een zomeravond… Fantasie: een mond die zegt: ‘It’s like a marriage.’ Bij de laatste lettergreep tuit de mond zich alsof de lippen smeltend over de kin zullen uitlopen, maar het blijkt de aanzet tot een stralende lach, opklinkend in de tuin. Een harnas waarvan de uiteinden alle richtingen uit geplooid worden. (Een stalen lelie die zich openspert.) Herinnering: de vrouw spuit met een gasbrander een vuurstraal op een staalplaat die menselijke geluiden begint uit te stoten. Een gevechtsvliegtuig dat door de lucht scheurt. Een rilling door de ruggengraat. Een glas wijn dat over het tafelblad heen trilt. Ergens is een stille plek. Sommigen gaan er alleen maar huilen. Anderen spreken er een naam uit en herhalen die, almaar stiller. Nog anderen gaan met gesloten ogen liggen in de hoop niet meer wakker te moeten worden. Twee anderen trekken kleren uit en knielen tegenover elkaar en kijken elkaar zwijgend in de ogen. Eentje glimlacht breed. De mond zegt: ‘To be one.’ In de verte roept een meeuw. Die klinkt als een kat. Die klinkt als een baby. Twee lichamen op een zomeravond. Ze dansen zo dicht tegen elkaar aan dat ze niet meer te onderscheiden zijn. Ter plaatse wiegend. Hand op elkaars hart. Spuit de lichamen nu zwart.
©Cédric Raskin

Julie Cafmeyer - Voor alle seizoenen

Kunstwerk: Anne-Mie Van Kerckhoven, Voor alle seizoenen, 2015 Literaire maker: Julie Cafmeyer VLAGGEN Het hadden hutten kunnen zijn, uitkijkposten, schandpalen, of iets anders dat een stad siert. Maar nee, het zijn vlaggen. Er zijn vele voordelen aan vlaggen die geen kleuren verbeelden van een land of van een stad. Ze kondigen een plaats aan die nog niet bestaat, een niemandsland, een tussenwereld. Ik wandel door de vlaggen en vraag me af: Hebben ze slogans nodig? Misschien slogans die de lustgevoelens van de passanten stimuleren. 'Hier glijden wij met onze groene tongen over elkaars lippen.' 'Hier bevredigen wij ons met stengels van bloemen.' 'Hier liggen wij naakt op het veld.' Zevenenzestig vrouwen die topless tussen de vlaggen liggen. Ik zeg maar iets. Slogans die ons gevoel naar avontuur versterken. Slogans die ons kalmeren. Of afbeeldingen? Playgirls, hanen, vleesetende planten. Dit veld, een vlucht van het lawaai van de stad die steeds weer vraagt wie wij zijn en wat wij hier komen doen. Ik zou me hier graag even leggen, even ontspannen. Naast vlaggen heeft dit veld ook ligstoelen nodig. En sterrenkijkers, bloemenzaden, altaren, botten van uitgestorven diersoorten, geheimzinnige reptielen, kinderen met de slappe lach, een gebed, dekens van de vacht van oeroude wezens, een bushalte, grootouders, een maankalender, dragqueens, droomdagboeken, geroosterde kippenpoten, een jacuzzi met modder. Dit veld, een kuuroord dat ruikt naar aarde en dode vogels, maar kijk naar boven, naar de vlaggen. De wind brengt de kleurvlakken in beweging. Wanneer de vlag verkleurd is door de zon kan je haar mee naar huis nemen. Zo wil de kunstenares het: dat je haar werk meeneemt. Een herinnering aan de plek waar niets een naam kreeg. Het niets. Een vlag zonder slogan, een stad zonder kleurencombinaties, een continent zonder missie. Heeft iemand al een slogan in gedachten? Ja, ik meen het, ik zal hier wachten tot je me iets geeft. Ik wacht. Na een kort onderzoek vond ik enkele overlevingsvoorwaarden van de kunstenares. Haar naam is AMVK. Zij maakte deze vlaggen en bedacht levensmotto's als: 'Laat ons de rust als een geschenk zien.' 'Laat ons zwelgen in zelfbeheersing en evenwicht.' 'Laat ons dansen zonder publiek. ' Ik wil dansen in dit onbestaande district, flirten in deze verborgen wijk, luisteren naar een middeleeuws sprookje. Ik wil water over je sproeien, in slaap vallen in deze achterbuurt, maar eerst wil ik een cocktail. Laat ons drinken en elkaar zo dronken mogelijk omhelzen. Geef toe dat het iets hoopvols heeft, iets spannends. Een feest op onbekend terrein. Een onderkomen waar niemand iets weet van onze problemen, onze identiteitscrisissen, onze schulden, onze romances, onze kinderen, onze diagnoses, onze carrières, onze conflicten. Een vrijplaats bedolven onder peuken, veren en glasscherven. Nadat de vlag te veel blootstelling kreeg aan het licht en is verbleekt, ligt hij in de museumshop. Neem hem mee in je bed, houd hem tussen je benen om verdere vergeling tegen te gaan. Was de vlag onder geen enkele omstandigheid, bewaar wat er van over is en denk aan woorden als expeditie, duisternis, gebied, uitwissing, kus, liefste, en denk aan wat je zag vandaag, op dit veld.
©Samuel Pinillos Garcia

Lize Spit - FOOR AZART-FAIRGROUND AZART

Kunstwerk: Guy Rombouts & Monica Droste, FOOR AZART - FAIRGROUND AZART, 1989 Literaire maker: Lize Spit Naar eigen zeggen was Guy Rombouts al van kinds af aan een manische lijstjesmaker. Lijstjes van drieletterwoorden, alfabetisch gerangschikte lijsten, zoals bijvoorbeeld lijstjes van rivieren geordend volgens beginletter. Eind 1983 ontwikkelde Guy Rombouts samen met Monica Droste een nieuwe typografische versie van het Romeins alfabet, het Azart, waarbij elke letter wordt voorgesteld door een lijnstuk, gaande van ‘angulair’ tot ‘zig-zag’. Aan elke letter werd ook een kleur, gaande van aquamarijn tot zinnober, en een geluid gekoppeld, gaande van ‘aha’ tot ‘zee’. Taal ontspringt in het ding, volgens Rombouts. Net zoals het Azart zijn mijn teksten een poging iets tegenover het utilitair denken in onze taal te plaatsen, het niet te instrumentaliseren, maar ermee te spelen. Niet ergens aan raken, maar er omheen cirkelen. Ter voorbereiding van mijn opdracht ontmoette ik Guy Rombouts in Middelheim, en in ons gesprek ving ik een zinnetje op, dat ik meteen noteerde: 'De spatie is in feite niks. Maar er komen wel mooie figuren uit.’ Om die reden heb ik me door de spatie laten leiden, ben ik ermee beginnen spelen, om uiteindelijk drie woordenlijsten samen te stellen, drie alfabetten, die cirkelen rond het woord ‘spatie’. Het eerste alfabet bestaat uit isogrammen (dit zijn woorden waarin elke letter maar één keer voorkomt), die allemaal geassocieerd kunnen worden met ‘spatie’. Het tweede alfabet bestaat uit woorden die spatie interpreteren als ‘niets’, als leegte, als onmogelijkheid. Het derde alfabet bestaat uit woorden die spatie belichamen als ‘iets’, als ruimte, als vrijheid, als ding. Lize Spit April 2025 SPATIE (als isogram, als niets, als iets) door Lize Spit
©Michel Wuyts

Sholeh Rezazadeh - Belgian Funhouse

Kunstwerk: Dan Graham, Belgian Funhouse, 2004 Literaire maker: Sholeh Rezazadeh Jarenlang was mijn eigen weerspiegeling in het raam van mijn kamer mijn beste vriend. Als tiener schoof ik ’s nachts het gordijn opzij en keek naar mijn beeltenis in het raam. Naar mijn ogen. Naar mijn pupillen – een heelal vol dolende planeten – en op een van die planeten zocht ik naar een eiland dat me rust kon brengen. Hoe aandachtiger ik keek naar het donkere, vage silhouet, hoe stiller de nacht werd, en hoe het rumoer van binnen en buiten mijn hoofd langzaam doofde, als dode sterren die één voor één uitgaan. Door het koude glas van het raam heen stapte ik dat eiland op, een eiland van warme, bruinige zandkorrels. Ik voelde de hitte van dat onbekende land tussen mijn tenen. De ijzeren, koude wereld om me heen smolt en veranderde in een stille, warme zee. Een zee die de zon een tijd in haar armen had gehouden, om ze dan weer los te laten, ze terug naar haar eigen hemel te sturen. Maar haar warmte was nog steeds achtergebleven – tussen de lange armen, op de brede borst van de zee – en elke golf droeg nog de geur en kleur van de zon. De warmte en rust van die zee omhelsden me zo volledig, dat ik vergat welk uur of welk seizoen het was. Soms sprak ik daar op dat verre eiland met mezelf. Met een blik, zonder geluid. Alles wat ik overdag tegen anderen had willen zeggen maar had verzwegen – alle ergernissen, verdriet, verlangens en gemiste liefdes die zich als bakstenen in mijn keel hadden opgestapeld – legde ik daar op het warme zand neer. Ik zag hoe die muren van woorden uiteenvielen onder de golven. Golven als trotse paarden, die nooit moe werden van de galop. En dan werd de wereld een stille speeltuin. De weerspiegeling van mezelf in het raam – op momenten dat het huis vol was van ruzie en spanning, als de wereld buiten koud, onbegrijpelijk en mistig was, en niemand tijd had om mijn blik of stilte te horen – nam me mee, ver weg. Daar in dat heelal, op die planeet, op dat eiland, hoorde ik geen enkel onrustige herrie meer. En voelde ik geen pijn op mijn borst. Soms boog ik mijn hoofd of bewoog het zacht, om beter in mijn ogen te kunnen kijken. Om er zeker van te zijn dat mijn weerspiegeling er nog was, dat ze met me mee bewoog. Dan zag ik nieuwe werelden – vol woorden en letters die als bergtoppen naar me staarden. Ze dwongen me, met hun trots en pracht, om hen te weergalmen. Die herhalingen werden gedichten, of het begin van een verhaal waarvan het einde misschien jaren op zich zou laten wachten. Soms hadden de woorden geen betekenis. Ze waren slechts de vorm van bergen die zich gezien wilden laten worden. Die wilden bestaan. Het raam van mijn kamer was jarenlang de plek die me tot rust bracht. En tegelijkertijd was het mijn speelveld, waar gedachten en gevoelens hun ruimte vonden. Nog steeds, als ik moe word van de buitenwereld, staar ik naar de ramen en probeer ik opnieuw mijn weerspiegeling te vinden. Waar ik ook ben, in de metro, trein, een restaurant, of bij andere mensen thuis, soms zoek ik nog mijn weerspiegeling. Om weer voet te zetten op dat eiland. Op die planeet. Om weer een stille speeltuin te vinden.
©Tom Cornille

IKRAAAN - MM/Afrolampe

Kunstwerk: Jean Katambayi Mukendi, MM/Afrolampe, 2021 Literaire maker: IKRAAAN IKRAAAN – Beenale -- AFROLAMPE   Gisteren is vandaag, het ochtendlicht verblindt mijn zicht maar de overwinning steeds nabij.   Deze leugen, deze maatschappij is niets voor mij. Ik ben vrij.   Beenale Bobo Le Been faras le   Ik vecht voor waar ik in geloof. Mijn ziel niet te koop. x3   Wees niet bang, mijn kind, weet en word.   Waar er een wil is, is er een weg uit het doolhof.   Beenale Bobo Le Been faras le   Ontwaken uit een winterslaap.   Dromen komen uit bij middernacht,   het systeem gevoed door de haat   van zij die willig hun ogen sluiten.   Beenale Bobo Le Been faras le
©Tom Cornille

Siska Baeck - Mama

Kunstwerk: Jef Geys, Mama, 2002 Literaire maker: Siska Baeck Jef Geys, Siska Baeck, Middelheim 17/5/25 Je gaat weg. Je gaat weg omdat je ergens in jezelf wel weet dat het, ook deze keer, een omweg betreft. Een omweg die cirkelt, kronkelt, misschien zelfs even doet duizelen, maar je uiteindelijk gewoon weer terugbrengt naar het begin. Naar je wortels. Maar misschien is dat stiekem deels waarom je weggaat? Omdat je een plek hebt om naar terug te keren. Soms moet je even weg omdat je niet weet wat je hier nog kan betekenen. Het hier lijkt dan uitverteld, de bodem uitgeput. Is weggaan een ijdele beslissing? Maak je jezelf gewoon iets wijs? Te denken dat je kunt ontsnappen. Dat er elders meer te geef is. Dat je anders bent dan een boom die gebonden is aan een bepaalde grond. Zou Jef dit soort gedachten hebben gehad? Of wat deed hem boomstronken met metaal omringen? Jef Geys laat zich typeren als een kunstenaar die blijft. Een kunstenaar die een loopbaan lang voltijds lesgeeft op een klein, onbenullig schooltje in Balen. Op negen kilometer van het dorp waar hij geboren is. Trouw aan zijn wortels. Zo onbenullig was dat schooltje natuurlijk niet. Ook andere prominenten gaven er toevallig les. Zoals de toneelschrijver en journalist Walter van den Broeck. Of de politiek geëngageerde Jef Sleeckx. Maar, nog belangrijker misschien, is dat deze baan Jef de mogelijkheid gaf om een auto te kopen, waar hij ’s weekends kilometers en kilometers mee aflegde om elke belangwekkende tentoonstelling in de wijde omgeving te bezoeken. Tijdens zijn eigen kunstopleiding hadden de docenten namelijk smalend gedaan over hedendaagse kunst. Hij moest het zichzelf dus bijbrengen. Is nieuwsgierigheid iets dat je leert of iets dat je bezit? Maar misschien is het noodzakelijker dan nieuwsgierigheid, misschien kwam hij in die tentoonstellingsbezoeken ook weer een zelf tegen die hij doorheen de week deels verloren was geraakt. Een zekere weerbarstigheid zet aan tot het leren van wie je bent, het zet aan tot creatie, een gestroomlijnd leven doet argeloos vergeten. Kunst is soms als een ring die ons eraan herinnert het leven te omhelzen. Misschien doet ze ons even naar het ongewisse reiken, maar uiteindelijk brengt ze ons terug naar onze wortels. Hoe Jef het precies voor elkaar heeft gekregen weet ik niet, maar ongelofelijk is het hoe hij in mei 1984, originele werken van internationaal gerenommeerde kunstenaars zoals Andy Warhol en Lucio Fontana tot in zijn klas in Balen brengt voor een tentoonstelling die het dorp nog nooit heeft gezien en nooit meer zal zien. Zo geeft Jef zijn dorpsgenoten en leerlingen iets wat hij zelf niet gekregen heeft. De Italiaanse Fontana staat bekend om de snedes die hij in zijn opgespannen schildersdoeken aanbrengt. Ook in Jefs klas in Balen hing permanent zo’n doek. Het hing er als een uiterst stille vorm van provocatie. Jef wachtte op een student die hierover een vraag zou stellen. Die vraag zou er zeker komen. Zo’n doek valt namelijk op in een ruimte waar alles nuttig is. Een tafel is een tafel, een stoel is een stoel, maar wat is een opgereten doek? Is dat dan kunst, meneer? Dat is toch niet mooi? Ergens raakt die basale verbazing aan een kernvraag, want waarom zouden we iets bewonderen dat beschadigd is? Wat zou Jef geantwoord hebben? Iets zegt me dat hij zich niet met voorgekauwde verklaringen uit de kunstgeschiedenis behielp. Hoe leg je aan een puber uit dat verering en verwonding soms gevaarlijk dicht tegen elkaar aan schuren? Zou hij iets verteld hebben over Joseph Beuys? Hoe die predikte dat wanneer je met een scherp mes in je vinger snijdt, je je niet moet bekommeren over je eigen bloedende vlees, maar juist het mes met zorg moet omwikkelen? De pleister moet volgens Beuys dus om het vlijmscherpe mes, niet om je kloppende, verwonde vingertop. Het mes als oorsprong van de wonde. Naar het begin moet gekeken worden, niet naar het banale gevolg. Kwetst het mes uit liefde? Liefde? Weet een vijftienjarige dan iets van liefde? Ik ben geneigd om te denken dat de gemiddelde vijftienjarige meer over kunst weet dan liefde. Want wie, behalve onze moeders misschien, weet er nu echt iets van liefde? Niet de gemiddelde vijftienjarige, denk ik, die nog zodanig in de greep is van discipline en routine, in het gareel gehouden door het pedagogische project, hart en ziel strak ingesnoerd. Blijkbaar was Jef een stille leerkracht, zat hij achteraan in de klas de krant te lezen terwijl de leerlingen bezig waren met hun opdrachten. Bijtijds gaf hij misschien wel aanwijzingen, maar om vol-ledig als herder de weg te wijzen aan een kudde kauwende schapen, nee daar verspilde hij zijn tijd niet aan. Hij gebruikte de talloze lesuren van zijn voltijdse betrekking namelijk ook om zich aan zijn eigen werk te wijden. Hoe kan het ook anders? Het getuigt toch van generositeit als zowel student als docent de schooltijd gebruiken om te groeien, zichzelf te ontplooien en tot floreren te brengen? Is dat dan niet waar de natuur ons tot stuwt? Jef was een eenzaat, zo heb ik ergens gelezen, zwijgzaam ook, maar blijkbaar wilde hij, zoals het eenzaten meestal betaamt, dat anderen getuige waren van zijn zwijgzaamheid. Zo ging hij op ver-schillende plekken in het dorp koffie drinken. In de bibliotheek bijvoorbeeld, maar ook bij de apotheker. Dan ging hij de winkel binnen, liep hij onmiddellijk naar achteren, de keuken in, en schonk hij zichzelf daar tot wel drie kopjes koffie in, die er vers gemaakt op hem stond te wachten. Hield hij van deze cirkels en kronkels doorheen het dorp of was het deel van een conceptuele performance van een strakke focus en zijn tomeloze toewijding tegenover zijn kunstroeping? Bij een kopje koffie leefde hij in het dorp, maar bewoonde tegelijk een heel eigen wereld. Hoe meer toeschouwers er waren, hoe echter het werd. Als je met een mes in je vinger snijdt, bekommer je dan om het mes, maar wat moet je met een trouwring die door de jaren heen te klein is geworden? Een strak zittende ring maakt geen bloedende wonde en toch zullen we ons meer om ringen bekommeren dan we ooit een mes zullen verzorgen. Een ring is niet zoals een huwelijk, hoe het soms uitzet, dan weer krimpt. Het is star in wat het omhelst, het laat niet los. Maar hier dus wel, kijk maar. Hier zijn ringen die in een steeds veranderende tussenstand zweven. Kijk maar. Ringen rond vingers zetten vast, maar ringen rond boomstronken lijken eerder op een vrijheid te wijzen. De vrijheid die er altijd zal zijn om terug te keren naar je begin. Hoewel je nu zal weggaan.
©Tom Cornille

Margot Timmermans -Shouting is breathing

Kunstwerk: Honoré d'O, Shouting is breathing, 2006 Literaire maker: Margot Timmermans Whispering is rustling: Fluisteren is ruisen Het was zo simpel. Jarenlang liep er vanuit mijn raam naar het raam van de overbuurvrouw een wasdraad. Ik schatte haar 30 op het moment dat de draad er kwam. We zagen elkaar nooit en ontweken elkaars blik. De draad hing en het was goed zo. Ik had nog weinig contact met mensen maar dit was anders - functioneel haast en afgebakend door de ruimte tussen haar raam en het mijne. Ik leerde haar stijl kennen: meestal waren het kledingstukken in vale effen kleuren, comfortabele onderbroeken en zelfgebreide truien die ze over de draad te drogen hing. Ze had vaste wasmomenten, neen, ze was niet het avontuurlijke type. Als een mak schaapje stelde ik mijn leven op het hare af. Het was geïsoleerd en eenzaam, de wereld was me door de jaren heen minder en minder gaan interesseren. Maar de was op de wasdraad kwam steeds terug en haar aanwezigheid in mijn leven was betrouwbaar. Geen van ons beiden had de ambitie koorddanser te worden en de ruimte tussen ons te overbruggen. Deze vrouw die ik eigenlijk niet kende gaf mijn leven weer een ritme - als een kind dat me wekte omdat het honger had en daarna weer in slaap viel. Een herhaling die vanzelfsprekend leek. Op een dag zag ik kleren waarvan ik wist dat ze niet de hare waren. Er hingen lange witte sokken, een geruit hemd en een spijkerbroek over de draad. Ze week af van haar vaste wasdagen. Het ritme van de dagen voelde gehaaster aan. Haar ritme gooide ook het mijne om. Ik weigerde me aan te passen en wilde tonen dat ik me zou houden aan hoe we het gewend waren. Zo gebeurde het dat onze kleren samen op de draad hingen. Wat we zo vermeden, leek opeens de normaalste zaak van de wereld. Ik zag hoe de armen van onze truien door de wind in elkaar verstrengeld raakten. Ik had het niet zien aankomen. Het was 9 maanden later dat ik zag dat er naast de vrouwenkleren en witte sokken en het geruite hemd ook mini sokjes te drogen hingen, slabbers en gewassen luiers. Bungelend onder de eerste lentezon luidde zich een nieuw tijdperk in. Ik, die dacht dat ik uit het wasgoed alles zou kunnen afleiden, wist niet dat er zich aan de overkant een nieuw leven aan het vormen was. Daar werd een nieuw verhaal geschreven en hier stond de tijd stil. Hier zouden de ramen nooit meer barsten door het gekrijs van een nieuw leven. Hier is elke dag hetzelfde en geen enkele zoals het hoort. Hier aan deze kant van de wasdraad ligt een leegte die de dagen dicteert. Ik krijg het zout niet uit mijn kleren gewassen. Ik heb mijn best gedaan maar ik kreeg de dood niet teruggedraaid. Ik heb alles geprobeerd: gewenst dat de navelstreng nooit werd doorgeknipt, geloofd in het hiernamaals en mezelf in slaap proberen zingen. Hier galmt geen stem meer door de babyfoon. Hier is het stil. Uren bleef ik daar staan, bij het raam, starend naar de babykleren. Ik had alles in de hand gehad. Ik had alles onder controle - tot op dit moment. Het contact via de wasdraad was draaglijk geweest. Maar hoe had ik dit kunnen toelaten. Hoe was ze zo dichtbij gekomen? Ik had de draad willen doorknippen. Al die jaren in verstilling maakte plaats voor een nieuwe stem. Wat zo lang gecontroleerd was ging spreken. Ben je niet kwaad? Klopt de woede niet onder je nagels? Zoeken je handen dan niets om zich op af te reageren? Loop je niet rood aan? Tot de stoom uit je oren blaast en het vuur op je tong ligt? De hete lucht blaren maakt. Knip de draad door, knip de draad door. Loop je niet ongedurig in het rond als op hete kolen omdat de stilte zou betekenen dat je je overgeeft, machteloos aan het lot, aan de leegte. Knip de draad door, knip de draad door. Jij bent de architect van de leegte. Ben je niet blij met je werk? Jij gooide de kleertjes weg alsof er geen plek was in dit huis om het verleden te dragen. Knip de draad door, knip de draad door. Jij stopte met spreken omdat er geen waardige vertaling is voor wat er gebeurde. Knip de draad door, knip de draad door. Jij bent het die jezelf deed verdwijnen. Je leeft in een storing en je stem vindt geen frequentie. Hoe komt het dat je stembanden niet zijn gaan loeien als sirenes? Waarom maakte je van dit huis een gevangenis en van jezelf een veroordeelde. Maar ik zei niets, stond daar met mijn handen steunend op het raamkozijn. Houvast zoekend. Dit is de werkelijkheid, dit raam bestaat, het leven is echt, de dood ook. Ik heb de babyfoon die ik nog had liggen, aan de wasdraad opgehangen. De volgende dag was hij weg. Vanaf dan luisterde ik ‘s avonds voor het slapengaan mee naar het avondritueel. Er sloop opnieuw geluid het lege huis in. De kinderkreetjes, het sussen, het fluisteren van het slaapritueel.
©Tom Cornille

Pascale Platel-The Bridge Without A Name

Kunstwerk: Ai Weiwei, The Bridge Without A Name, 2012 Literaire maker: Pascale Platel Waiting for Ai Weiwei(ting). Sssst…Wacht! (Luisteren) .. is hij daar? Nee. I’m waiting for Ai Weiwei(ting). We moeten nog juist de details van ‘de legende’ overlopen en we zijn d’er vanaf. Het is al de derde keer dat ik hier sta. De eerste keer kwam er - terwijl ik stond te wachten - een jongetje voorbij gelopen. En dat kind, dat liep zo zwierig en zonder fout over die brug. Hij gleed erover! Da’s ongelooflijk, dacht ik, want die brug, die is niet simpel, hé?! Dat is een hindernissenparcours, met al die ambetante, houten uitsteeksels, dat mos en die verraderlijke monsters die te pas en te onpas kunnen verschijnen. Jawel! Gelijk die Schotse watergeest met zijn drie bovenlichamen, drie kinderkoppen en zes armen! Pas maar op! Die popt ineens op, pakt u bij uw kruis en sleurt u mee den dieperik in! En diene vossegeest met zijn gouden sacoche, die zich voordoet als een raspaard. Laat u niet verblinden, hé! Alstublieft! Ga gewoon opzij! Maar dat jongetje in zijn blauwe hoodie voelde zich helemaal in zijn element. Misschien omdat het materiaal voor deze ‘Bridge without a name’ uit Sichuan, China komt. Er was daar een aardbeving geweest waarbij vijfduizend schoolkinderen verpletterd werden onder de brokstukken van hun eigen klaslokalen De oorzaak? Slecht gebouwde scholen! Slordigheid! Corruptie! Ai Weiwei werd daar woest van! Hij transformeerde op een bepaald moment zelfs in een draak en hij spuwde .. kunst! Maar de kinderen, oh, die kijken daar door, hé. Die voelen de tragiek wel, maar die nemen dat lastig parcours moeiteloos en onbezwaard. Het zijn kinders, hé! Ai Weiwei is trouwens niet slordig, hij is methodisch en politiek. Ik niet, ik draag hakken. De eerste keer, toen ik op mijn hakken ‘De Brug Zonder Naam’ op struikelde en ik dat jongetje in zijn hoodie gelijk een warme wind voorbij zag zweven, moest ik een beetje schreien. Hij keek met zo een onbevangen blik naar mij dat de tranen in mijn ogen sprongen. Ik kan dat niet meer, dacht ik! Serieus! Veel te veel drama’s, veel te veel levenservaring! Bruggen die ik vroeger met liefde heb opgebouwd, zijn niet alleen verbrand, maar soms compleet in rook opgegaan! Het water eronder? Troebel, juist gelijk mijn blik op de wereld rondom mij. Ai Weiwei weet dat. ‘Kom Pascale, streelt de brugleuning nog ne keer’, zegt hij dan. Hij kent mij ondertussen. ‘Streelt de brugleuning alsof uw vingers vol verlangen zitten.’ En mijn antwoord is altijd ‘Ja!’. Kom luisteraar, leg uw handen op de leuning en streel. Dat helpt. Deze brug zonder naam zal u troosten. Goh, ‘t is toch nen echte kunstenaar, hé? Diene Ai Weiwei? Maar ook rebels! Gelijk Betty Boop! Ai Weiwei is ‘aictivistisch’, net als zijn moeder. Hij zegt: ‘Als kunst zich niet meer bekommert over de pijn en het verdriet van de mensen, wat is het dan wel? Hein? Esthetisch? Leuk? Een judaskus?’ … Oh! Nu dat ik eraan denk, wat zou ik hier graag honderd kussen krijgen, van de kunstenaar zelf bijvoorbeeld. Voor al die arme mensen die er nooit één krijgen op een brug. Ge weet wel, die mensen met een open wonde, of de eenzaten… of de mensen met hoogtevrees! Jamaarja, dat is hier hoog, ze. Nu ik eraan denk, ik zou misschien liever kussen blazen. Honderd, of nee, duiz …vijfduizend kussen blazen! … Ai Weiwei heeft in China al zijn bruggen opgeblazen, als een grote ‘Fuck you’ naar het vaderlijke erfgoed van zijn kinderachtig moederland. Puur uit liefde. Uit pure liefde! Hij schreeuwde zijn liefde uit en hij blijft dat doen! Gelijk éne lange schreeuw van Munch! De Schreeuw van AiWeiwei! Fuck you! In LEGO-blokskes. Aiaiaiai! ..Zijn vader, de dichter, is gevangengezet, wist ge dat? En hij ook, met zijn moeder, in een werkkamp. Zijn mond werd gesnoerd, maar zijn gedachten gelukkig niet. China kon Ai Weiwei zijn geschreeuw niet meer aanhoren en nu kan hij daar niet meer binnen. Toch niet onder zijn eigen naam. Trouwens,.. ‘De Brug Zonder Naam’ heeft wel een naam, een schuilnaam. ‘De Brug van Gao Ying’, heet ze. Ja, gelijk zijn moeder. De tweede keer dat ik de brug op struikelde, zag ik haar. Ze kwam naar mij met Ai Weiwei naast haar. Daar was hij dan! Eindelijk zeg! Hij droeg een donkerblauwe hoodie. Zijn vader stond aan de overkant van de brug en hij hield een sjaal vast met een draak erop. Ze voerden een overgangsritueel uit, denk ik, want ze waren alledrie zo gefocust dat ze mij niet eens opmerkten! Ik zal het u beschrijven. En gij moet hem nadoen. Dus. Gao Ying komt met Ai Weiwei naar de brug en moedigt hem aan om alleen over de brug te lopen. Doe maar. Ja, steekt de brug over. En stel u voor dat, als ge, net als Ai Weiwei, aan de overkant, uw vader, uw vaderland bereikt, hij u een sjaal omdoet, daarna draait gij u langzaam om en kijkt naar uw moeder, uw moederland. Iedereen kijkt naar elkaar! Intens! En dan loopt uw moeder terug over de brug naar u. Stel het u voor. Ze heeft een glimlach op haar gezicht. Haar haar wappert in de wind. De zon schijnt op haar gezicht. En dan fluistert ze: ‘’t Is goed, kind. Ge hebt de fakkel waardig gedragen. Stop maar met vechten en pakt uw mama nog ne keer goed vast. Kom hier, gij, kom.’t Was niet gemakkelijk hé? Ai Weiwei en ik hebben, na zijn ontmoeting met zijn moeder, niet meer over de legende gesproken, want zijn moeder is dood en hij was te veel onder de indruk, maar ik weet wat hij vindt dat gij moet weten. ‘De Legende van de ‘Bridge without a, name’, zegt hij altijd, ‘is mijn legende, want ik ben de bruggenbouwer. Maar het is ook, en misschien nog meer, de legende van de schoolkinderen uit Sichuan. Onder deze brug schuilt immers een verschrikkelijk geheim. Onder elke brug, trouwens. Ja, en ik weet niet hoe hij het precies zou zeggen, maar hij wil niet dat ge over deze brug loopt alsof het een banale verbinding is tussen punt a en punt b. Of tussen het verleden en het heden. Hij wil dat ge stilstaat bij de dingen. Daarom heeft hij die legende gecreëerd. Ik lees ze voor, leer ze vanbuiten: De legende van de ‘Bridge without a, name’; Geen brug te ver als ge licht en moeiteloos over mij loopt, want eeuwig kind zult gij blijven! Geen brug te ver als gij over mij struikelt. Struikelt gij? Struikel dan drie keer na elkaar en roept: ‘Ai! … en daarna stillekes ‘Weiwei!’, want nooit meer eenzaam zult gij zijn! Geen brug te ver voor u, de durver, de held of heldin die de moed vindt om op de ‘Bridge without a name’ een onbekende medemens warm te omhelzen, want zielsgelukkig in de liefde zult gij worden! Het is tijd om uzelf naar binnen te keren. Wat wilde gij? Denk na! ‘What do you want!? Nǐ xiǎng yào shénme? Eeuwig kind blijven, nooit meer eenzaam zijn of groot geluk in de liefde? Fluistert uw antwoord als ge in ‘t midden van de brug staat. Zeg het! Ge moogt!
©Tom Cornille

Sophia Blyden - De familie Desmet

Kunstwerk: Etienne Desmet, De Familie Desmet in den Hemel, 1972 Literaire maker: Sophia Blyden Tekst Middelheim Sophia Blyden Titel: peertje bij: De familie Desmet in den Hemel (1972) van Etienne Desmet i straks, wanneer de perenbomen bloeien, heb ik je negen maanden niet gezien het wordt steeds uitdagender ons nog een familie te noemen jij, met je geschoren kop en de hond die je meenam ik, met twee handen en een leegte om aan vast te klampen geen fraai beeld. een blik die zich altijd richt op daar waar de regen het asfalt raakt ik zie voor me hoe jij nog altijd de bergtoppen bestudeert groot, sterk, vastberaden elke avond, voor het slapen, ga ik voor je op mijn knietjes, sla een kruisje, sabbel op de gespleten puntjes van mijn haar, roep krachten op groter dan ons beiden, naast mijn voeten een halve cirkel van vruchten die zouden moeten helpen; ananas, aardbei, avocado vergeet niet: hoe zachter je ‘help’ fluistert, hoe sneller je wordt gehoord het was mijn houding, nietwaar? je schreeuwde het, ik luisterde half nu zit ik gebogen achter een laptop gedichten te tikken totdat ik zeker weet welke naam haar toebehoort ii markeer de boom met een perenschil: hier waren we gelukkig, weet je nog? tussen de neergedwarrelde bladeren vond ik het ritme van jouw ademhaling, ik hield eraan vast als een religieus ritueel je duwde schelle woorden mijn strot door, het moest altijd op jouw manier zonder honing, zonder melk, liet een bittere nasmaak achter die ik nog ken van de rode trapbekleding in mijn ouderlijk huis raak vertrouwd met overslaande stemmen en je bent er een heel leven niet zoet mee maar salty en alleen nu, wanneer ik op mijn hurken zit, kan ik de horizon niet zien zwijgend wacht ik tot je jouw lichaam om het mijne wikkelt, ogen standje extra verslagen je vraagt of het gaat en ik knik al-tijd duld ik geen zachte vormen meer? geen uitgestoken vinger die neerdaalt op een handpalm please, het mag wreder dan dat zolang je maar blijft ik zeg: peertje, je kan de suiker niet uit me slaan probeer me eens lief te hebben zoals jij nodig ziet toe, probeer het maar en zie wat er gebeurt iii het woord voor verlangen dat ik zoek is overgave ik pak zijn hand vast en doe het voor, zeg: ‘zoals je een poes zou aaien’ maar hij is een hondenmens en dwingt me zijn veters te strikken wat nou als, vraag ik, hij schudt van nee maar het woord ‘familie’ is te belangrijk voor deze dichter om kinderloos te blijven het lot in eigen handen, zo doen we dat en God zag dat het goed was kom, zegt Hij, we gaan naar zee we gaan naar de hemel en daarna naar bed ik zeg: is goed is goed is goed en lach iv lieve dichter, het gaat zo niet langer, ik vraag je het nog eens en nog eens en nog eens voor die keer dat mijn stem oversloeg wil ik me excuseren de rest is bijzaak en bovendien: alleen the lord heeft de wijsheid in pacht kortom: gevaarlijk, hoe je mij bedaarde verstopte de vernedering in een vuist en duwde die in aarde hoeveel kost het om me in de steek te laten? dans de dans, betaal de dader, laat me gaan en verdrink in je eigen adem je wilde zo graag samen ‘maken’, ja, ik heb ook de dolk gedragen, en dan? dan valt de avond valt er niets meer te vertalen idioot, je zit in bad maar ze komen je… haal de nacht door en verlaat me hoor je me? verlaat me alsjeblieft: verlaat me v ze is er en ze is van ons ik heb haar jouw koosnaam gegeven ons kleine peertje wanneer kom je langs om haar waar te nemen? ik wacht wel – dat weet je – ik wacht
©Tom Cornille

Francesca Birlogeanu-Voyage o/t Mascot

Kunstwerk: Sharon Van Overmeiren, The Voyage of the Mascot, 2021 Literaire maker: Francesca Birlogeanu FRANCESCA – THE VOYAGE OF THE MASCOT MOEDERBEER als ik ziek ben streel je mijn haar, natte zakdoek op klam voorhoofd, thermometer in okselplooi, ik drink te graag hoestsiroop, ben te graag ziek, want dan ben je zo dichtbij, tegen mij, plakt mijn zweet ons terug aan elkaar, vormen we opnieuw een kloppend geheel. je bent er als ik wakker word en bent wakker als ik slapen ga, circumpolair ben je, je gaat nooit onder. je geraamte bestaat uit sterren, zeven brokken gebalde energie, opgesloten in je keizersnedelichaam. ze zeggen dat je gevormd bent uit een supernova. in het licht van mijn groene stopcontactmaan vertel je verhalen, legendes over de grote beer die een voorouder is van de mens. je ruikt naar wilde appels en ik wil terug in de holte van je baarmoeder kruipen, voor even, één keer slapen, maar je buik kromp omdat je besloot dat ik niet terug mocht, jij kromp ook, met elke koortspiekmythe werd jij kleiner en ik groter en het was mijn schuld. ik was een vogel die veren uit jouw verendek pikte om in mijn eigen staart te steken. moederbeer, ik doe het fout, ik ben niet vrouw, niet op de manier dat jij dat bent. je neemt me mee naar de dokter, met koude handen onderzoekt ze mij en legt me een tarotkaart op de keel, ik kan niet praten want dan bibber ik het lot weg, we zwijgen tot de dokter zegt de dood is niet de dood is niet de dood is niet de dood en da’s dan acht euro alsjeblieft pentakels vier: gierigheid. ik moet altijd bezitten, ben niet goed in lenen, delen, jij ook niet, als baby heb je me de eerste week niet losgelaten, mocht niemand me aanraken behalve jij. ik mis de fruitsticker op mijn voorhoofd die me zegt wat mijn afkomst is, de ezelsoren in de kinderbijbel op het nachtkastje. ik snak naar het snakken naar je melk, je vacht, het litteken op je lip, je fluisterwoorden, je witte blousen aan de waslijn in de zomer, een bestaan uitgewrongen van het overtollige vocht, eeuwig opdrogend in de namiddagzon. moederbeer, ik doe het fout, ik ben geen vrouw, ik hou mijn nagels te kort om door schubben te rijten, mijn pels is ruw, mijn melktanden rotten, mijn geraamte bestaat uit manen, zeven ribben kosmische woede, die steeds hetzelfde kloppende middelpunt blijven zoeken. we kijken elkaar aan, argwanend, hoe we steeds dezelfde bewegingen maken, dicht bijeen aan het firmament, vastgeketend in onze banen, voor onze eigen bescherming door Zeus van elkaar gescheiden, Arcas jagend op Callisto, zonder haar ooit te kunnen treffen. VERMOX er woont een worm in je lichaam. of jij woont in hem, dat is onduidelijk, op een punt loopt parasitisme over in symbiose, gestegen eosinofielen, van je blindedarm een huis gemaakt, ingericht, roze kussentjes, vanbinnen ben je zacht, tenminste daar, onder alle lagen, tenminste ben je bewoonbaar, ben je het waard om gebruikt te worden. hij vreet het rotte weg en je bent zo hol, zo heerlijk hol, een ruimte, een schoot, braakliggend terrein. eindelijk ben je dun. je brengt hem offers, bedankjes voor wat de fitnessinfluencers nooit konden, sigarettenstompjes en cola zero, afgelikte lepels dieetpindakaas, liters en liters heilig water, weegschaal tikkend naar beneden als een countdown naar een nieuw leven. je vereert hem op volle manen, internetgebeden in sojakaarslicht, slikt incense sticks om hem te reinigen, palo santo douchegel, yoni eggs, steekt je vingers in je keel omdat hij dat zegt. to purge. to cleanse. je voedt hem, voelt hem door je darmen kruipen, koloniseren, your very own sticky pale pink skin baby, je bent een goede moeder, madonna met het kind, kronkelend, steekt je duim in zijn schreeuwende mond om zijn eeuwige honger te sussen, dan je hand, dan je arm, je blijft overgeven terwijl je al was schoongeschrobt, braakt gal, gal, gal, maar hij wilt meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer, meer. je bent geen jij meer. de spoedarts legt een amethyst op je buik, schrijft met trillende handen een voorschrift voor antihelminthica. raadt je aan de vermoxpillen te nemen en te bidden. je probeert, gaat heel plechtig op je knieën zitten en zegt godgodgodgodgodgodgod zeven keer want zeven is vast heilig, zevenmaalzeventigmaal, vergeef me mijn schuld, maar ook vier, maar ook zes, zes keer, in het licht van je frigo plet je een maïswafel tot een hostie, drink je het restje supermarktsangria als miswijn, paternoster in je mond, godgodgodgodgodgod, zoals het drukken op een deurbel terwijl je eigenlijk verwacht dat er niemand woont. de worm vindt het irritant dat je hem zo vaak stoort. god is dood, mompelt hij, tussen twee happen van god door.
©Tom Cornille

Lisette Ma Neza - Thistle

Kunstwerk: Caroline Coolen, Thistle, 2021 Literaire maker: Lisette Ma Neza Wilde distel  Wereldvreemde vrouw ik bedoel– jou  ik bedoel – vrouw in een vreemde wereld  ik bedoel– dat je vreemd bent voor de wereld maar de wereld is van jou niemand  niemand  niemand ontvouwt jou even mooi  als jij jezelf  even voorzichtig en even speels dapper mens  jij bent zo’n dapper hart, want jij bent zo zacht gebleven  tussen de kogels en de geweren in  die groene kaart  die komt wel  dat papiertje  dat je leven evenwicht zal geven  dat papiertje  dat zegt dat je hier mag blijven dat je een legitiem en legaal  mens bent ben je altijd niemand  niemand  niemand is niet thuis wereldvrouw  vervreemding wilde distel  ik vraag me af  wat je zou draaien  als jij de dj was van jouw leven welke tijd er dan het beste bij je past welke muziek er over is gebleven welke kant van de wereld, welk leven— het leven dat je had of het leven dat op jou wacht  lieve distel  ik vraag mij af hoe doe jij dat? terwijl niemand je snapt terwijl niemand je snapt  hoe doe je dat? zo comfortabel voortleven  zo kalm  je toekomst uit je hart lezen  je gevoelens aan een man geven  een man  met macht  ‘n angst  ‘n autoriteit  ‘n ander land er leeft een les in je achternaam; in je moeders meisjesnaam jij stamt namelijk af van mensen die van ver zijn gekomen  die weg zijn getrokken  niet aan zijn gekomen  je wilt ze troosten maar je laat ze –  je laat volwassenen, volwassenen zijn mensen die vast kwamen zitten  niet los durven laten  je  laat ze je laat het  je laat het–  dat de rest het nog niet ziet  dat ook jij  verdriet vastpakt  als je lievelingslied dj? niemand niemand ziet je  al sta je heel de avond te draaien  weinigen zien dat ook jij  in je pijn bent gaan passen zoals schoenen die heel goed zitten  stel je voor, je stelt je voor  dat je net zoals je moeder  voor altijd in je heimwee zult wonen  dat de heimwee in jou  zal wonen;  in jouw zenuwstelsel  zit je vader  te zoeken  naar  een visum  voor je moeder  ergens in de tijd  maakt hij ruimte voor haar vrij is zijn hart nog heel gezond zoeken ze samen een verblijfsplek een schuilplaats  een veilig nest  voor het kindje  dat nog moet komen schietgebedje  daar ben je eindelijk wilde distel  wilde vrouw  wilde dochter— zegt hij Je laat je vader en moeder los, toch? zonder je vader en moeder te laten vallen  dat deed ik ook  bij vriendinnen  die in mijn zenuwstelsel woonden  het brandt  in je hart, in je nieuwe stad de bossen branden  je bodem—  Je blust je bodem met het water van een ander land — Jij bent andermans Jij bent iemands vrouw Je wordt steeds minder vreemd  voor jezelf je wordt steeds meer een wereld — stad dit is het vreemde land waarin je  bent gaan wonen  de wereld/vreemde/wereld van andermans dromen  het heeft voor je gekozen  Thuis zeggen ze: Droom groot Of ga (dromend) dood Dit is het leven, dat weet je: alles geven; alles geven De anderen zullen tot hetzelfde besef komen  maar jij, jij bent er al meisje  jij bent er al lang genoeg  om jezelf te begrijpen  Wilde Distel Niemand Niemand Niemand Temt jou / kent jou  Beter Dan jij Jezelf Distel Distel– daar is ze waar ze ook is; ze is er  niet  volledig thuis  geraakt elke bodem vertelt haar iets over de voeten  de zolen die hier rond hebben gelopen  dit is haar grond niet meer nog steeds, niet meer mama fluistert dat er gasten komen  die de taal goed spreken  we ontbreken  maar we delen  de gebroken woorden  we vormen samen  een volledige taal  een woordkunstenaar die zichzelf en anderen vertaalt Distel– waar ben je nou? zachte bloemkern  en stekelige bladeren  van je hart het zijn de mensenhanden, die je vasthielden de leeuwen  de krijgers, de autoriteiten Distel–  wie ben je? nu je de aarde hebt leren kennen een gesprek hebt gevoerd met God  over duurzaamheid en tijd  het kost meer dan tijd  om je huid  minder vreemd te maken  Distel–  wie ben je op deze boerderij nu je met beide voeten  uit je wortels bent gekropen  ben je de kunst  of de kunstenaar?
©Tom Cornille

Erwin Hurenkamp - Drie vrouwenbeelden

Kunstwerken: Aristide Maillol, La Méditerranée, 1902 - 1905 Henri Laurens, Océanide, 1933 - 1955 Fritz Wotruba, Roc Féminin, 1947 - 1948 Literaire maker: Erwin Hurenkamp Getuigenis – HURENKAMP- Océanide, La Méditerranée, Roc Féminin 1 hoewel je mijn blik zoekt lukt het je niet me aan te kijken wellicht omdat ik in veelvoud besta. ik ben duizend ogen eerder een trieste verzameling dan een duidelijk afgebakend lichaam. een omkering van wat aan ons voorafging: wat begon in een grot, een holte vol stemmen en echo’s. beeltenissen. zichtbaar in de wispelturig flakkerende gloed van vlammen. rook in onze longen rode leem aan onze vingertoppen op onze handpalmen hier verschenen we eerst als halfmensen, nog niet van andere soorten losgezongen. we werden gezocht onder invloed van zwammen schimmels en gif zo bleven tekening en tekenaar inwisselbaar 2 over wat het betekent om het omgekeerde van een tekening te zijn: ik vraag me wel eens af of ik tastbaar ben, of we niet alleen bestaan uit ruimte of slechts uit de ideeën die je van ons had – in dat geval ben ik: uit de aardkorst losgetrokken in zompige plakkaten van een voormalige zeebodem geschraapt na talloze explosies door magere kompels met raspende longen verzameld later opgekookt tot een gloeiend goedje, uitgestort of juist uit natte hompen opgebouwd nu kun je kijken hoe wij onze lichaamsdelen voor je uitspreiden als een lijk op de snijtafel of juist een mislukte poging doen om van je weg te rennen je blik is, onder andere een kerker 3 ik zie ook wel dat ik mooi ben maar de vraag is wat ik beteken jij zegt niks en meer had ik ook niet verwacht van de man die mij tot louter vorm reduceert met zijn blik een rijpe vrucht moet ik zijn met een huid als een perzikvel. zo ben ik zacht en ondoordringbaar als de dood een schitterend maar onbewogen dier en zeg me: waar zijn eigenlijk de mannen hier? ik wil nu ook wel eens een piemel zien, een sixpack of een paar van die strakke billen, gewelfde lippen of breedgeschouderde torsen 4 maar dit gaat niet over lichamen dit gaat over wat na ons komt en over wat wij waren over: het water dat ik was de aarde die ik was het erts dat ik ben geweest 5 dit gaat over het omgekeerde van een tekening. over wat er om ons heen ontstaat over het negatief van een ruimte die het negatief is van iets maar van wat ik ben de vorm die zichzelf opeist die zichzelf aan het bevrijden is een puntig voorwerp een kunstig lichaam om je aan te snijden een rots ik ben de vlijmscherpe getuige van je nietigheid ik sterf niet uit hier is sprake van een uiterst traag maar volkomen ononderbroken eroderen 6 alleen mensen die nooit aan zee zijn geweest durven in ons aanschijn te spreken van een ongetemde mediterrane zinnenvreugde alleen een man kan zijn angst beteugelen door het te hebben over de geheimzinnige macht van primitieve idolen omdat zich onder ons een afgrond opent 7 een trog. van water ben ik gemaakt met armen en benen als zeewier in de golven – wat ik vang in mijn onduidelijke contouren is je onvermogen iets af te maken. je hoopt op onderwerping kon ik het helpen dat ik begon te vloeien? ik ben niet meer dan jouw poging iets te maken wat aan je ontsnappen kan 8 kijker. zeg me nu eens onomwonden – al die natte zwachtels waarin de modellen die je van ons maakte onze vorige vormen dagelijks werden opgeborgen hebben we afgedaan – is dit een sokkel waarop ik lig of eerder het altaar waarop ik word geofferd?
©Tom Cornille

Jori(k) Galama - La Mante

Kunstwerk: Germaine Richier, La Mante, 1946 Literaire maker: Jori(k) Galama Voorbereidingen voor een onthoofding In een huis, dat niet haar huis was, zakte de beeldhouwster wat dieper in haar leunstoel. In dezelfde kamer had een groep mannen zich in een halve cirkel rondom een terrarium verzameld. Buiten, in het donker, rukten de vijandelijke legers op. De beeldhouwster had haar koffers al gepakt. De volgende dag zou ze afreizen naar een boerderij in het zuiden om daar klei uit de rivierbedding te scheppen en de berichten over geïndustrialiseerde slachtpartijen om te zetten in sculpturen. Ze hield zichzelf voor dat dit een daad van verzet was. De mannen sloegen geen acht op haar, verzonken in hun bespiegelingen op de vrouwelijke bidsprinkhaan, die in het midden van het terrarium onder een gloeilamp zat. Ze hadden deze bidsprinkhaan ‘de grote priesteres van de liefdesmisdaad’ gedoopt en kwamen wekelijks samen om haar gedragingen te observeren. De beeldhouwster vroeg zich af wat de roerloze bidsprinkhaan over zichzelf wist; zo ver verwijderd van de plant die haar voorouders in de loop van duizenden jaren perfect hadden nagebootst; tot op het punt dat de nerven van een blad, een rand, een breuk, een patroon niet langer tot een exoskelet leken te behoren, maar zich zonder duidelijke omlijning uitstrekten in de ruimte. Een van de mannen had eens geopperd dat in haar camouflage het verlangen besloten lag om de eigen individualiteit op te lossen. Vanuit de aanpalende kamer klonk het geluid van de radio en de beeldhouwster spitste haar oren: ‘onze correspondenten melden dat rondom de noordelijke voorsteden de vliegtuigen laag overvliegen, er worden schattingen gemaakt van tweeduizend doden bij het bombardement eerder deze avond’. Een van de mannen haalde uit zijn tas een koekblik. Uit een gaatje dat in het deksel was geslagen, hengelde het pootje van een andere bidsprinkhaan. De beeldhouwster dacht aan het eerste dier geboren in gevangenschap; een vis in een uitgegraven poel, een wezen zonder besef van de wereld buiten de wanden die zijn ademtocht omlijsten, of een uit het ei gebroken vogel die direct was vastgestrikt, en het zachte zoemen van de cellen voelde die zich andere levens herinnerden. Het deksel van het terrarium werd opgetild. De veel kleinere mannelijke bidsprinkhaan, die door de groep mannen ‘het offer’ was gedoopt, bleef zich vasthouden aan de rand van het koekblik. De mannenhand schudde het blik en het offer klampte zich vast aan een van de plastic planten. De beeldhouwster stond op en ging tussen de mannen voor het terrarium zitten. Het offer verschool zich tussen de plastic bladeren en leek vanuit daar de priesteres te bespieden. De priesteres bleef onberoerd als altijd, alleen haar ogen draaiden traag, alsof ze de focus van de gezichten achter het glas probeerde vast te houden. De voelsprieten van het offer begonnen te trillen, hij moest een signaal oppikken. Van achteren besloop hij traag de priesteres. Stilte vulde de ruimte. Uit de radio kwam slechts geruis. De beeldhouwster voelde haar adem verkorten. De priesteres bewoog niet, maar iets in haar houding veranderde subtiel en zodra hij haar beroerde, werd een trekker overgehaald. Met haar gekartelde klauwen greep ze het offer vast en draaide hem in positie. Hij stribbelde tegen, maar was geen partij voor haar. Resoluut zette ze haar kaken in zijn nek. De beeldhouwster leunde naar voren en hoorde het knisperen van zijn schild. Binnen enkele tellen had ze hem onthoofd en begon ze zijn linkeroog op te peuzelen. Methodisch, niet wreed, niet liefdevol, slechts zoals een lichaam eet, zoals de dag de nacht opeet zonder te aarzelen. Ondertussen klampte het onthoofde lichaam zich vast aan haar rug, wikkelde zijn onderbuik om het hare, begon haar te bevruchten. De mannen maakten aantekeningen in hun boekjes. De beeldhouwster keek naar hun gezichten in de reflectie op het terrarium. Had de wereld haar niet geleerd dat geweld iets verwerpelijks was? Hier voelde ze echter een zuiverheid die buiten goed en kwaad bestond, iets wat buiten de barokke vormen van lijden stond die mensen op de wereld loslieten. Slechts een ruwe levensvonk die zich in de meest onmogelijke bochten wrong om zich te verzetten tegen het uiteenvallen der dingen. De bidsprinkhaan knaagde aan de laatste voelspriet, terwijl het onthoofde lichaam mechanisch bleef bewegen, een leegte die zichzelf niet begreep. De beeldhouwster voelde een rilling over haar rug gaan. Iemands zaad in je moeten dragen, dat zware materiaal dat zich steeds weer tot het oorlogswapen van het lijf liet maken. Ze voelde de blik van de mannen in haar rug, hoe ze haar reactie probeerden te peilen. Zagen ze in dit tafereel een bevestiging van wat ze dachten te weten over de wereld, over wat een vrouw is? De beeldhouwster stond op en ging weer in de leunstoel zitten, voelde een steek van vermoeidheid. Vanuit de andere kamer klonk opnieuw de radio: ‘de regering heeft de hoofdstad verlaten en zoekt nu naar een nieuwe basis van waaruit ons land kan worden geleid’. De beeldhouwster keek naar het raam, stukjes as plakten aan het glas. Het was een gevoel dat zich tussen haar ribben nestelde, een ademhaling die niet de hare leek te zijn. Misschien was het de stilte tussen de berichten, de ademloze pauzes waarin geen dodentallen op de radio werden genoemd, waarin de wereld zweeg en alleen de klei zich liet vervormen. Ze wreef haar vingers tegen elkaar, droog van het werken, en dacht; als ik maar hard genoeg zal kneden, zal ik dan begrijpen waarom er steeds weer loopgraven worden uitgegraven? Ze voelde angst; dat de klei zou blijven zwijgen, net als de aarde, net als de doden.
©Gaby Jongenelen

Uschi Cop

Uschi Cop is schrijver en literair curator in Brussel. Begin 2021 richtte ze Hyster-x op, een Belgisch makerscollectief voor vrouwen en non-binaire personen. In 2023 kwam haar verhalenbundel 'Zwaktebod' uit bij Wintertuin. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Arbeiderspers en haar eerste theatertekst voor het festival Shakespeare is dead.
© foto: Tom Cornille

Buitenbib

Houd tijdens je literaire reis halt in onze zomerse buitenbib achteraan het collectiepaviljoen (zone Oost). Hier kan je heerlijk lezen, kijken en bladeren tussen de kunst in de natuur. Languit in het gras, of op een bank of stoel onder de schaduw van een appelboom? Jij kiest. We selecteerden voor jou een zorgvuldige selectie kunstboeken. Die nodigen je uit om dieper te duiken in het werk van de literaire makers en de museumcollectie. Zo kom je de vele verhalen achter de kunstwerken en schrijvers te weten. Je mag ook je eigen boeken komen lezen natuurlijk. Plots een Belgische regenbui? Geen nood: in het nabijgelegen collectiepaviljoen met bibliotheek blijf je lekker droog. De Buitenbib is een ontwerp van Theo De Meyer.
©Tom Cornille

Colofon & copyrights

Literaire reizen kwam tot stand dankzij: Curator: Uschi Cop Literaire makers: Erwin Hurenkamp, Francesca Birlogeanu, IKRAAAN, Jori(k) Galama, Julie Cafmeyer, Lisette Ma Neza, Lize Spit, Margot Timmermans, Pascale Platel, Peter Verhelst, Sholeh Rezazadeh, Siska Baeck, Sophia Blyden Licentie digitale tour: Wintor Audiobewerking: Option Media Copyrights: De literaire makers, SABAM Belgium, de kunstenaars, de bruikleengevers, de erven en estates, De fotografen: Tom Cornille, Cédric Raskin, Michel Wuyts, Samuel Pinillos Garcia, Alice Dozeman, Anaïs Bloch, Bianca Sistermans, Daniil Lavrovski, Elke Pannier, Fenne Jensma, Frank Ruiter & Remco Koers, Gaby Jongenelen, Miette L. Thieren, Stephan Vanfleteren, Yasmina Bourakadi Een realisatie van Middelheimmuseum, team Programma & Publieken Stad Antwerpen en Vlaamse Gemeenschap
Loading....