Jori(k) Galama - La Mante
©Tom Cornille
Kunstwerk: Germaine Richier, La Mante, 1946 Literaire maker: Jori(k) Galama Voorbereidingen voor een onthoofding In een huis, dat niet haar huis was, zakte de beeldhouwster wat dieper in haar leunstoel. In dezelfde kamer had een groep mannen zich in een halve cirkel rondom een terrarium verzameld. Buiten, in het donker, rukten de vijandelijke legers op. De beeldhouwster had haar koffers al gepakt. De volgende dag zou ze afreizen naar een boerderij in het zuiden om daar klei uit de rivierbedding te scheppen en de berichten over geïndustrialiseerde slachtpartijen om te zetten in sculpturen. Ze hield zichzelf voor dat dit een daad van verzet was. De mannen sloegen geen acht op haar, verzonken in hun bespiegelingen op de vrouwelijke bidsprinkhaan, die in het midden van het terrarium onder een gloeilamp zat. Ze hadden deze bidsprinkhaan ‘de grote priesteres van de liefdesmisdaad’ gedoopt en kwamen wekelijks samen om haar gedragingen te observeren. De beeldhouwster vroeg zich af wat de roerloze bidsprinkhaan over zichzelf wist; zo ver verwijderd van de plant die haar voorouders in de loop van duizenden jaren perfect hadden nagebootst; tot op het punt dat de nerven van een blad, een rand, een breuk, een patroon niet langer tot een exoskelet leken te behoren, maar zich zonder duidelijke omlijning uitstrekten in de ruimte. Een van de mannen had eens geopperd dat in haar camouflage het verlangen besloten lag om de eigen individualiteit op te lossen. Vanuit de aanpalende kamer klonk het geluid van de radio en de beeldhouwster spitste haar oren: ‘onze correspondenten melden dat rondom de noordelijke voorsteden de vliegtuigen laag overvliegen, er worden schattingen gemaakt van tweeduizend doden bij het bombardement eerder deze avond’. Een van de mannen haalde uit zijn tas een koekblik. Uit een gaatje dat in het deksel was geslagen, hengelde het pootje van een andere bidsprinkhaan. De beeldhouwster dacht aan het eerste dier geboren in gevangenschap; een vis in een uitgegraven poel, een wezen zonder besef van de wereld buiten de wanden die zijn ademtocht omlijsten, of een uit het ei gebroken vogel die direct was vastgestrikt, en het zachte zoemen van de cellen voelde die zich andere levens herinnerden. Het deksel van het terrarium werd opgetild. De veel kleinere mannelijke bidsprinkhaan, die door de groep mannen ‘het offer’ was gedoopt, bleef zich vasthouden aan de rand van het koekblik. De mannenhand schudde het blik en het offer klampte zich vast aan een van de plastic planten. De beeldhouwster stond op en ging tussen de mannen voor het terrarium zitten. Het offer verschool zich tussen de plastic bladeren en leek vanuit daar de priesteres te bespieden. De priesteres bleef onberoerd als altijd, alleen haar ogen draaiden traag, alsof ze de focus van de gezichten achter het glas probeerde vast te houden. De voelsprieten van het offer begonnen te trillen, hij moest een signaal oppikken. Van achteren besloop hij traag de priesteres. Stilte vulde de ruimte. Uit de radio kwam slechts geruis. De beeldhouwster voelde haar adem verkorten. De priesteres bewoog niet, maar iets in haar houding veranderde subtiel en zodra hij haar beroerde, werd een trekker overgehaald. Met haar gekartelde klauwen greep ze het offer vast en draaide hem in positie. Hij stribbelde tegen, maar was geen partij voor haar. Resoluut zette ze haar kaken in zijn nek. De beeldhouwster leunde naar voren en hoorde het knisperen van zijn schild. Binnen enkele tellen had ze hem onthoofd en begon ze zijn linkeroog op te peuzelen. Methodisch, niet wreed, niet liefdevol, slechts zoals een lichaam eet, zoals de dag de nacht opeet zonder te aarzelen. Ondertussen klampte het onthoofde lichaam zich vast aan haar rug, wikkelde zijn onderbuik om het hare, begon haar te bevruchten. De mannen maakten aantekeningen in hun boekjes. De beeldhouwster keek naar hun gezichten in de reflectie op het terrarium. Had de wereld haar niet geleerd dat geweld iets verwerpelijks was? Hier voelde ze echter een zuiverheid die buiten goed en kwaad bestond, iets wat buiten de barokke vormen van lijden stond die mensen op de wereld loslieten. Slechts een ruwe levensvonk die zich in de meest onmogelijke bochten wrong om zich te verzetten tegen het uiteenvallen der dingen. De bidsprinkhaan knaagde aan de laatste voelspriet, terwijl het onthoofde lichaam mechanisch bleef bewegen, een leegte die zichzelf niet begreep. De beeldhouwster voelde een rilling over haar rug gaan. Iemands zaad in je moeten dragen, dat zware materiaal dat zich steeds weer tot het oorlogswapen van het lijf liet maken. Ze voelde de blik van de mannen in haar rug, hoe ze haar reactie probeerden te peilen. Zagen ze in dit tafereel een bevestiging van wat ze dachten te weten over de wereld, over wat een vrouw is? De beeldhouwster stond op en ging weer in de leunstoel zitten, voelde een steek van vermoeidheid. Vanuit de andere kamer klonk opnieuw de radio: ‘de regering heeft de hoofdstad verlaten en zoekt nu naar een nieuwe basis van waaruit ons land kan worden geleid’. De beeldhouwster keek naar het raam, stukjes as plakten aan het glas. Het was een gevoel dat zich tussen haar ribben nestelde, een ademhaling die niet de hare leek te zijn. Misschien was het de stilte tussen de berichten, de ademloze pauzes waarin geen dodentallen op de radio werden genoemd, waarin de wereld zweeg en alleen de klei zich liet vervormen. Ze wreef haar vingers tegen elkaar, droog van het werken, en dacht; als ik maar hard genoeg zal kneden, zal ik dan begrijpen waarom er steeds weer loopgraven worden uitgegraven? Ze voelde angst; dat de klei zou blijven zwijgen, net als de aarde, net als de doden.
Loading....