Kunstwerk: Louise Nevelson, Sun Disk/ Moon Shadow V, 1976
Literaire maker: Peter Verhelst
Vraag: Zeg gerust wat je nodig hebt.
Antwoord: twee helften van iets.
Windingen, als van kelkblaadjes rond een leeg hart. En vlijmscherpe uitsteeksels, maar dan werkelijk vlijmscherpe.
Herinnering: de vrouw staat staalplaten te behameren, last onderdelen aan elkaar tot een grote insectoïde, deels bidsprinkhaan, deels gespierd en wijdbeens soldatenlichaam, ontworpen om elke beweging in het landschap te detecteren.
De naden worden gladgeschuurd.
Wat wil je niet missen?
Altijd weer een glimp van een lichaam.
Herinnering: ergens tussen lasvlammen in, dof gehamer, gekerm van ijzerplaten onder spanning, een regen van gensters, het kriepen van metaal schuivend over metaal…
Met gesloten ogen bevoel je de glooiing van een heup, de ronding van een schouder of een borst.
Iets wat uit twee delen bestaat: twee lichamen die zich tot elkaar verhouden en dus verwachting creëren, elektriciteit, een verhaal, verdriet, schaakstrategieën, fluisteringen, een toekomst.
Niet het staal, maar het vuur, niet het vuur, maar de wil: van deze delen wil en zal ik een geheel smeden.
Ontroering: zien hoe maanlicht eroverheen stroomt, blinkend van goesting, met uit oude verhalen geroofde kracht, nazaat van giganten, met de elegantie van een katachtige en het massieve van een voorhistorisch beest, seksueel ook doordat het je blijft aankijken zelfs als je weg stapt, traag sigarettenrook uitblazend op een zomeravond…
Fantasie: een mond die zegt: ‘It’s like a marriage.’ Bij de laatste lettergreep tuit de mond zich alsof de lippen smeltend over de kin zullen uitlopen, maar het blijkt de aanzet tot een stralende lach, opklinkend in de tuin.
Een harnas waarvan de uiteinden alle richtingen uit geplooid worden. (Een stalen lelie die zich openspert.)
Herinnering: de vrouw spuit met een gasbrander een vuurstraal op een staalplaat die menselijke geluiden begint uit te stoten.
Een gevechtsvliegtuig dat door de lucht scheurt.
Een rilling door de ruggengraat.
Een glas wijn dat over het tafelblad heen trilt.
Ergens is een stille plek. Sommigen gaan er alleen maar huilen. Anderen spreken er een naam uit en herhalen die, almaar stiller. Nog anderen gaan met gesloten ogen liggen in de hoop niet meer wakker te moeten worden. Twee anderen trekken kleren uit en knielen tegenover elkaar en kijken elkaar zwijgend in de ogen. Eentje glimlacht breed.
De mond zegt: ‘To be one.’
In de verte roept een meeuw. Die klinkt als een kat. Die klinkt als een baby.
Twee lichamen op een zomeravond. Ze dansen zo dicht tegen elkaar aan dat ze niet meer te onderscheiden zijn. Ter plaatse wiegend. Hand op elkaars hart.
Spuit de lichamen nu zwart.